14e Week in De Kreek

Af en toe heb ik me wel eens beklaagd bij een clubgenoot. Dat het fortuin altijd anderen goed gezind is. Maar in de 14e week in De Kreek lacht het geluk me toe en zal ik nooit meer mopperen.

Het bekertoernooi van Caïssa-Eenhoorn is gevorderd tot de laatste zestien en op de laatste dinsdagavond van november wordt bepaald wie mag overwinteren. Zo heet dat in voetbaljargon. Gunstig loten en presteren in de twee Europacuptoernooien, waardoor je na de jaarwisseling nog steeds tot het deelnemersveld behoort.

Bij de laatste zestien zitten veel goede schakers van onze club en de kans voor een outsider om te stunten wordt er niet groter op. Bij het loten heb ik het getroffen. Jan Tuinstra is mijn opponent die een dikke honderd ratingpunten minder heeft. Het is niet zo dat ik Jan onderschat, want in de aanloop naar onze negende onderlinge partij heb ik me goed voorbereid. Van de acht gespeelde confrontaties had ik zeven keer zwart, onder anderen begin maart van dit jaar en dus vrij recent. In de bekerstrijd speel ik eveneens met de zwarte stukken en bij het nalopen van alle zetten vanaf 1996 – ons eerste duel – denk ik dat mijn kansen in het eindspel liggen.

Maar er komt iets anders bij kijken. Ik weet dat ik van Jan moet kunnen winnen, maar tussen moeten en kunnen ligt opeens een wereld van verschil. Het bereiken van de kwartfinale staat hoog op de wensenlijst en mede dankzij de gunstige loting ligt het doel binnen handbereik. Dat besef werkt verlammend, als we zijn begonnen. Hoe doen al die topspelers van Caïssa-Eenhoorn dat toch, dat omgaan met de druk van het steeds moeten winnen? Als je ze aan het bord ziet zitten, straalt de ontspanning er vanaf. Of het nu gaat om een partij in de eerste klasse van de landelijke competitie of in de race naar het clubkampioenschap, van nervositeit geen spoor. Hoe anders is dat deze dinsdagavond. Het lukt me niet om knappe zetten te bedenken en de afwezigheid van de normale vorm wordt ook geïllustreerd door de slechte notatie. Op een beroerd moment ben ik niet in goeden doen. Dag kwartfinaleplaats.

Maar het geluk lacht me toe. Ik overleef -7 (mijn gevoelstemperatuur na de dertigste zet en de beoordeling van Fritz) en win zowaar een paard. De overlevingstocht is nog niet ten einde, want mijn overgebleven stukken staan slecht en ik krijg het niet voor mekaar om de stelling positioneel te verbeteren. Om de ergste dreiging weg te werken geef ik het paard terug en stel Jan in staat om een mat in acht uit te voeren. De eerste vijf zetten zijn goed, daarna hoor ik het gelach van vrouwe Fortuna opnieuw. Jan kiest voor enkele dameschaakjes en opeens kan ik driemaal dezelfde stelling claimen. Remise.

Het verhaal is nog niet over, want de claim wordt op de verkeerde manier ingediend, zo hoor ik even later. Daarom moeten alle clubgenoten de volgende zin onthouden. Voer de zet niet uit, schrijf die wel op en zet de klok stil en claim vervolgens remise.

Inmiddels zijn Jan en ik gestopt met schaken en in de noodzakelijke verlenging heeft Jan geen trek. Na ziekenhuisonderzoek is hij voor de afleiding deze dinsdagavond langsgekomen. Binnenkort wordt onze clubgenoot geopereerd en zal hij een aantal weken afwezig zijn. We drinken nog een biertje en Jan, markant lid sinds eind jaren zeventig, gaat daarna naar huis. Ik hoop dat hij voorspoedig zal herstellen en dat we dit seizoen voor de clubcompetitie nog eens tegenover elkaar zitten.

Welkom kwartfinaleplaats. Alle acht partijen uit de derde ronde hebben een uitslag en we kunnen weer loten. Het fluwelen kerkcollectezakje is ingeruild voor een plastic boodschappentas en Robbert van Dijkhuizen regelt de loting. Het is – inmiddels traditiegetrouw – druk aan de bar, waar voldoende in het bekertoernooi uitgeschakelde spelers rondlopen die de acht naamkaartjes willen trekken. Robbert doet dat bij toerbeurt. Hij begint en haalt ‘Piet Aardenburg’ uit de zak. Willem van der Veen trekt ‘Dirk Lont’. Vervolgens paren Joop Mus en Jan Smink ‘Bert Spil’ en ‘Ton Wessels’ aan elkaar. Roel Ridderikhoff toont ‘Ronald Ritsema’, Wout Druijf ‘Bas van den Berg’. Sernin van de Krol haalt ‘Co Buysman’ te voorschijn en een pikant detail is dat ik in de eerste bekerronde met alle geluk van de wereld van Sernin heb gewonnen.

Robbert laat Aad Laan het laatste naamkaartje uit de boodschappentas halen. ,,Wie is er nog over?’’ vraagt hij. ,,Dat ben ik’’, zegt Aad, mijn opponent in de kwartfinale.

Als ik met Wout Druijf ver na middernacht naar huis fiets, is de gevoelstemperatuur weer -7. Een heerlijk gevoel: ik mag overwinteren.