26e Week in De Kreek

Een zeer interessant onderdeel van een schaakpartij is het eindspel. Zeker, als een van de twee spelers voordeel heeft. Kan hij daarvan profiteren of moet hij genoegen nemen met remise? In de 26e week in De Kreek worden we op onze wenken bediend door Ton van Dijk en Hans de Vries.

Als een van de laatsten zijn ze nog bezig met hun strijd in de clubcompetitie. Op de meeste avonden zijn veel partijen al in een eerder stadium beslist en wanneer je zelf nog bezig bent, komt het er niet van om zo’n spectaculaire ontknoping van dichtbij te volgen. Niets van dat alles deze keer en in gezelschap van enkele clubgenoten zitten we er met onze neuzen bovenop.

Het gaat om een toreneindspel met drie pionnen. Ton, met wit, heeft één pion (op g3) die bescherming geniet van de koning op h3. Met Tb5 geeft hij schaak, want de monarch van Hans staat op e5. Het laatst overgebleven stuk van de zwartspeler staat op g7 en met twee pionnen – op f5 en h5 – probeert hij de winstweg te vinden.

Tijdens het toernooi van Büsum 1969 nam Aleksandr Zajtsev (wit) het op tegen Robert Hübner en hun eindspel had hetzelfde materiaal, zij het dat wit pionnen had op de f- en g-lijn en zwart een pion op de f-lijn. Door een blunder verloor de West-Duitse topschaker, waar remise binnen bereik lag. Met een te snelle aanvallende gedachte, toren naar de onderste rij, wilde hij de witte stelling belagen. Een afwachtende tactiek zou goed voor een halfje zijn geweest.

Op dezelfde manier biedt Ton tegenspel. In een eerste opwelling denk je dat zwart moet proberen zijn randpion te ruilen tegen de witte pion. Eindspelen van toren tegen toren met pion leveren doorgaans winst voor de meerderheid op. Maar Hans krijgt de kans niet om dat plan uit te voeren. Een verschil met de stelling uit Zajtsev-Hübner is wel dat twee verbonden pionnen de vier ervoor liggende velden afdekken en bij Van Dijk-De Vries hebben de twee zwarte pionnen geen controle over de ervoor liggende zwarte velden.

Toch heb ik de eindspelbijbel van Mark Dvoretsky (‘Endgame manual’) erbij gepakt. En daarin is op pagina 167 te lezen dat wanneer alle pionnen op dezelfde vleugel staan, remise het meest waarschijnlijke resultaat wordt. Als illustratie gebruikt de Russische grootmeester een stelling uit Smyslov-Keres, tijdens het kampioenschap van de Sovjet Unie in 1949. Daarin heeft zwart twee verbonden pionnen (f5 en g5) en wit een pion op h3. Dus eigenlijk een betere positie voor de zwartspeler dan Hans, maar ook Keres komt niet verder dan onze clubgenoot.

Zelf heb ik deze dinsdagavond binnen redelijke tijd verloren, maar dankzij de toeschouwersrol kan ik de theorie toetsen aan de praktijk. Zo heeft een nadeel ook een voordeel. Welke schaker zei dat ook alweer?