De vrijpion(nen) en lopers van ongelijke kleur

De dag na de workshop van Martijn Monteban voor leden van Caïssa-Eenhoorn volgen spelers van de Hoornse schaakvereniging de bondswedstrijden van de beide zaterdagteams. Ze zijn op zoek naar eindspelen met lopers van ongelijke kleur. Op de achttien borden is er welgeteld één, in de partij Fred Avis – Dirk-Willem Swart. Maar de witspeler, de avond ervoor een van de ‘cursisten’, staat een loper achter en dus telt zijn eindspel niet mee.

Martijn Monteban legt uit dat in dit eindspel van lopers met ongelijke kleur Kxb6 niet goed is.

Voor het tweede jaar komt Martijn op de vrijdagavond naar het complex van voetbalvereniging De Blokkers, waar de jeugd van Caïssa-Eenhoorn in de kantine wegwijs wordt gemaakt in de veelheid aan mogelijkheden en onmogelijkheden van de schaaksport. In een weer volle bestuurskamer staat het demonstratiebord opgesteld en behandelt de FIDE-meester van onze club en basisspeler van het eersteklasseteam het eindspel met lopers van ongelijke kleur, waar ook vrijpionnen bij betrokken zijn. ,,Met één vrijpion is de remisemarge vrij groot en dus moet je proberen om twee vrijpionnen te creëren. Dan heb je meer kans om te winnen, al zijn er uitzonderingen.’’ Hij geeft als voorbeeld onderstaande stelling, waarin wit met twee pionnen meer niet kan winnen. De vrijpion zal nooit kunnen opschuiven.

 

Anders ligt het als wit vrijpionnen op de zesde rij heeft. De witte koning moet omlopen naar veld d7 en dan staat niets de promotie van de e-pion in de weg. Ook wanneer zwart de f6-pion aanvalt (1. Ke4 Lb2), is er geen redding. Na 2. e7+ Kf7 3. Lb5 promoveert de e-pion.

Vrijpionnen op de zesde rij leveren vaak winst op. Docent Martijn Monteban laat de witte loper naar b5 gaan en dan kan de koning naar d7 wandelen.

De uitzondering is als de pionnen op a6 en b6 staan. Het promotiehoekveld heeft de verkeerde kleur. Zwart houdt het op remise na 1. Le5+ Kc8 (2. a7 Kb7), maar verliest na … Ka8. In die situatie moet de zwarte loper op de lange witte diagonaal blijven om b7+ te verhinderen, terwijl de witte koning via de zwarte velden naar veld c7 wandelt om dan de schaakzet te kunnen spelen.

 

Met vrijpionnen op de vijfde rij kan zwart met de juiste opstelling van koning en loper een halfje redden. Wit kan niet winnen met de zwarte koning op e7 en de zwarte loper op c7. Zwart heeft nu de achtste rij tot zijn beschikking om de loper te laten pendelen tussen b8 en c7 en kan de koning laten staan. Heel aardig is dat zwart verliest met zijn koning op c7 en de loper op e7, dus omgedraaid. De witte koning gaat naar e6 en dan kan de d-pion worden opgespeeld.

 

Hoe nauw het luistert, blijkt uit onderstaande stelling. De zwarte loper kan veld c7 niet bereiken om de ideale opstelling te krijgen. Na 1. Lg4 Lb2 geeft wit met zijn d-pion schaak en schuift daarna ook zijn e-pion naar de zesde rij. Met de ‘zesderijtaktiek’ wint wit aansluitend.

 

Een ander thema is het aantal velden dat tussen losse vrijpionnen ligt. Hoe verder vrijpionnen van elkaar verwijderd zijn, des te groter zijn de winstkansen. In onderstaande stelling is het plan om de koning bij de g-pion te brengen. De zwarte monarch moet in de buurt van de b-pion blijven en door de overbelasting aan taken zal een van de twee pionnen promoveren. Over het algemeen is een verschil van drie rijen voldoende om te zegevieren.

 

Soms lijken ver verwijderde pionnen kansrijk, maar dat gaat niet altijd op. Wit kan in onderstaande stelling veld f4 niet bereiken en moet derhalve berusten in remise. Met de zwarte koning op g6 wint wit na 1. f4.

 

De tijd vliegt voorbij, ook omdat Martijn de aanwezigen vaak betrekt bij de stellingen. Bij foutieve antwoorden legt hij meteen uit, waar je op moet letten. Maar regelmatig zijn er ook goede antwoorden en dat biedt perspectief voor de komende partijen op de clubavonden.

Alle aandacht gaat naar de stelling op het demonstratiebord.

Soms is het doodstil tijdens de workshop...

...en soms viert de humor hoogtij. Bert Spil schatert het uit.