Ik denk, dus ik besta

Van de Franse filosoof René Descartes is de uitspraak ‘Ik denk, dus ik besta’ bekend. Hij schreef het in 1637 in zijn boek ‘Discours de la méthode’. Schakers bestaan dus, maar bestaan sommige schakers langer dan andere?

Het denken van de schaker wordt beschreven in ‘Het denken van den schaker’, het proefschrift van psycholoog Adriaan de Groot (Santpoort, 1914 – Schiermonnikoog, 2006) die daarop in 1946 cum laude is gepromoveerd. Het grappige is dat De Groot stelt dat schakers eigenlijk niet denken. Ze zien en ze weten veel. Op het bord staat een hoeveelheid stukken en de schaker kijkt meteen naar hoe hij die stelling moet behandelen. Het gaat vooral om herkenning.

Van Ton van Dijk kreeg ik zijn partij tegen Erwin Brouwer, op dinsdag 18 april j.l. gespeeld tijdens de 31e ronde van de clubcompetitie. Het leverde Ton zijn tiende zege van dit seizoen op en Erwin zijn tiende nederlaag. Misschien ligt de basis van het resultaat bij de achtste zet van zwart (Erwin) die daar 57 minuten over heeft nagedacht. Ze spelen Engels, waarbij al snel het witte koningspaard wordt opgejaagd. Dat komt terecht op b5 en met 7. … a6 (de zesde pionzet; zeven stukken staan nog op de beginvelden) krijgt het nog steeds geen rust.

Maar Ton speelt zijn dame naar a4 en dan begint voor hem het lange wachten op het antwoord. Wit dreigt een achtergebleven pion op d6 met een dubbelschaak te slaan.

Het gaat natuurlijk niet om de achtste zet, maar meer om wat er daarna kan gebeuren. De zwartspeler kan met een paard op c6 de diagonaal tussen zijn koning en de witte dame blokkeren, hoewel die blokkade een tijdelijk karakter heeft. Het doorschuiven van een witte pion naar d5 ligt in dat geval voor de hand. De zwartspeler kan ook de koning direct uit het aankomende schaak halen, maar op f8 blokkeert de monarch zijn toren op h8 en op f7 staat de vorst voor al zijn stukken en dat is ook niet ideaal. Een derde mogelijkheid is om het vervelende witte koningspaard te slaan, hetgeen kwaliteitsverlies betekent.

Toch blijft het intrigerend: waarom denkt een schaker 57 minuten na over één zet? In grootmeesterpartijen is zo’n investering in tijd geen zeldzaamheid en vroeger kwam het regelmatig voor. Er zijn schakers die juist in hun element zijn als ze sneller kunnen spelen, ongeacht hoe de stelling eruitziet. Erwin is een behendige snel- en rapidschaker. Niet zelden zie je dat een speler met een behoorlijke tijdsvoorsprong mee gaat vluggeren met zijn opponent. Niet zelden met fatale gevolgen.

Daarnaast is het zo dat in dat bijna-uur wat ‘dode’ minuten zitten. Plotseling word je geconfronteerd met een dreiging of een complexe stelling. De ene speler duikt diep voorovergebogen over het bord, de andere speler staat op en maakt een rondje langs de andere borden in de speelzaal om zijn geest te ontspannen of te verfrissen. En misschien wel om de tegenstander te intimideren. Zo van: leuke zet, maar ik ben er niet onder de indruk van. Terwijl de klok doortikt, wil je misschien wel koffie, frisdrank of een biertje halen en is het aan de bar iets drukker geworden. Of je maakt een praatje met een clubgenoot. Kortom: je kunt meer doen in die 57 minuten dan alleen naar de 64 velden kijken.

Hoe is de partij afgelopen? Erwin geeft de kwaliteit om zijn stelling te verbeteren en er zitten enkele trucjes in de stelling om het wit (die zijn ontwikkeling nog moet afronden) aardig lastig te kunnen maken. De zwartspeler heeft lang bestaan, maar uiteindelijk werkt de tijd in het voordeel van Ton.

Tegenover 57 minuten staat het 57e deel van een minuut. Een week later komt opnieuw een Engelse partij op het bord, als ik het met wit opneem tegen Arnold van der Wolff. Het is de eindfase van het seizoen en dan neemt de balorigheid wel eens toe. Arnold en ik besluiten om op een alternatieve manier de partij te spelen: niet tegenover elkaar, maar naast elkaar. Wij zijn geen tegenstanders, maar medestanders van een mooie sport.

coarnold

De strijd krijgt al snel een Semi-Slavisch karakter. Ik zit half naast het bord (aan de linkerkant) en heb opeens een prachtig uitzicht op de open diagonaal van mijn c1-loper. Nooit speel ik op die manier, nu vliegt 6. Lg5 uit mijn hand en de gedachte is om die via h4 naar g3 te verplaatsen. Ondertussen valt het toch niet mee om op de nieuwerwetse manier te schaken – zeker voor zwart niet – en we keren terug naar de traditionele stoelbezetting.

Ik ben niet ontevreden over mijn stelling, maar ook hier zorgt een damemanoeuvre naar de a-lijn voor een verrassing. Arnold speelt zijn dame naar a5 en om het schaak op te heffen springt een wit paard terug naar c3. Vervolgens komt zwart met een paardzet en à tempo, in iets minder dan een seconde, rokeer ik kort. De koning is uit de penning, maar nu word ik geconfronteerd met een vork op dame en toren. Besta ik nog na dat 57e deel van een minuut? Jazeker, want dankzij enig stellingsgeluk kan ik een paard offeren om naar zetherhaling toe te werken. Het wordt remise. We zijn als een van de eersten klaar en laten het denken over aan onze clubgenoten.